Beroepsschrijver Martin van der Jagt had weer eens een ikje verzonnen. Een kunstig opgebouwd plotje, waarin een misverstand over een kaartje bij een boeket bloemen voor gieren en brullen moest zorgen. „Veel liefs, blijven graag nog eens bij jullie slapen!”, stond op het kaartje dat hij zogenaamd aan zijn “nieuwe baas” gaf. En dat zogenaamd voor iemand anders bedoeld was. Het was allemaal de schuld van de bloemist.
Dit nooit meer, wist ik.
Vroeger hadden we John Lantings’ Theater van de Lach voor dit soort humor. Een bepaald publiek lachte zich er letterlijk de tranen in de broek om. Ik heb er in mijn vroegste jeugd een keer tussengezeten, in een zaaltje in een provinciestad. Met mijn ouders en nog wat aanhang. Vervolgens ben ik mijns eigen weegs gegaan. Dit nooit meer, wist ik. Hier hoor ik niet bij. En het was toen, in de garderobe van dat zaaltje, dat ik besloot te gaan studeren. Met het bekende gevolg dat ik nu cultureel een kei ben en een een blog als dit mag runnen en met een publiek als jullie in contact mag staan.
Uit dat publiek daar in mijn jeugd in die provinciestad bij de opvoering van het Theater van de Lach zijn een aantal jonge mensen uiteindelijk bij de NRC terechtgekomen. Bij de ikjesredaktie, de allerlaagste trede op de krantenladder, nog onder de schoonmaakploeg. Ze zitten er nog altijd.