Kerstnacht, drie uur ‘s ochtends. Gebons op de deur.‘Hoefbekapper, koom’n! D’r leg ‘n lammechien schauw!’. [in stuitligging – DSR]
De hoefbekapper werd grommend wakker en vloekte zachtjes terwijl hij zich langs zien wief werkte om de bedstee uit te komen. Hij rilde toen zijn voeten de koude tegels raakten. Drie minuten later zat hij in een motorzijspan, zijn adem afgesneden door de ochtendkou.
In een afgelegen schuur achterop het erf wierp een walmende olielamp een schamel licht, terwijl de wind rondhuilde.Twee knechten en de Boer stonden met stuurse gezichten rond een lammerend ooi. De knechten begroetten hem met een kort ‘heui!’. Bij de grootsige Boer kon er zoals gewoonlijk nauwelijks een knikje vanaf. Dit wekte bij de hoefbekapper altijd wrevel. Het was een gebrek aan erkenning, waartegen hij als agro-veterinair dienstverlener, zoals hij in het telefoonboek stond vermeld, nochtans machteloos was.