De Thalys stopt. Ik weet dat ik niet meer dan zesentwintig minuten heb. Ik ren naar beneden. De wieltjes van mijn koffertje bonken achter me aan op de vierkante treden van de roltrap.
Ik sla rechtsom richting de hamburgerkraam. Ik moet en zal mijn hamburger scoren. Twee lieve oude mensjes bakken ze al jaren op een ijzeren plaat. Zwartgeblakerde sliertjes ui. Ketchup en mosterd uit een plastic fles, met de opgedroogde restjes rond de dop. Midden in de stationshal van Brussel-Zuid.
Maar vandaag … zijn ze er niet meer.
Op de plek van het kot staart me nu een glimmende fastfood aan. Het personeel draagt gele petjes en rode schortjes.
Ik sleep me terug naar het perron. Ik eet vandaag in de restauratie. Broodje zalm. Met weemoed.
(in iets andere vorm eerder verschenen op drasties, moet kunnen, mijn verdriet is nog altijd groot, nooit meer zo’n lekkere hamburger gegeten)
Mooi.. waarom is het laatste stuk in kleine lettertjes?
Dank je, Pilgrimheart, inmiddels gecorrigeerd, op mijn computer wel tenminste.
Ja, nu is het goed. Echt heel fijn verhaal. Goed om zo veel te zeggen en zoveel beelden te scheppen met zo weinig woorden.
@Pilgrimheart 🙂 dank je! Heb net je blauweballenverhaal gelezen, moet er nog even van bijkomen, au.