Lol en sechs in Bern

Voor zaken ben ik een dagje op bezoek in Bern. De avond voor de meeting check ik in, loop het hotel uit en beland pardoes middenin een klank-en lichtspel op de Bundesplatz. Mooier dan ik dacht. Moderne computeranimaties laten gekke figuurtjes op de gevel van een stadhuis op en neer lopen en gek doen. De vensters van het gebouw klapperen mee. Smaakvolle kitsch. Na het slotapplaus zoek en vind ik een leuk restaurant. Huitres creuses en filets de perche op de menukaart buiten, witte tafellakentjes en nette mensen en zelfs mooie meiden binnen, honger!

Ik krijg een tafeltje aan het raam. En dan begint de lol. Na een minuut of tien is de ober nog altijd niet teruggekeerd om de bestelling op te nemen. Ik kijk vragend naar een voorbijlopende andere kelner. Het is een jonge man, scherp gezicht, strak blauw schortje, fris gesteven wit overhemd, uitdrukkingsloos gezicht, het zou een Fransman kunnen zijn. Hij loopt door. Als hij nog een keer langsloopt, knik ik hem met nadruk toe. Hij knikt vriendelijk terug en loopt verder. Denkt de lullo dat ik met hem aan het flirten ben? Vijf minuten later komt hij weer langs. Nu stop ik hem met een priemende bijna dodende blik.

“Je pourrais commander?” vraag ik hatelijk. Huh? is het antwoord. “Commander! Com! Man! Der!” herhaal ik. En ik wijs op de menukaart. Hij kijkt me verbaasd aan. “Bestellen!”, probeer ik dan, “ich möchte bestellen. Be! Stel! Luh!”. Opnieuw wijs ik op de menukaart. “Order! I’d like to order, please. Oor! Derrrr!”.

“Ich nicht spreche Deutsch” brengt hij wanhopig uit. “Francais?” help ik hem. Maar hij blijft me vertwijfeld aankijken.

Dan komt de hoofdkelner voorbij. Hij stuurt de jongen weg en informeert wat er aan de hand is.  “Ich möchte gerne bestellen. Die jongen snapte het niet. Hij spreekt geen Duits, geen Frans … nou ja, het komt wel goed”, zeg ik verzoenend en haal adem om eindelijk mijn oestertjes te bestellen.

“Nee”, zegt de ober beslist en hij buigt zich naar me toe. “Dat komt het niet. Het komt niet goed. Hij begrijpt geen Duits, geen Frans, hij is hier al een week. Het wordt niet beter. Vanavond is zijn laatste avond. Dat gaan we hem zo vertellen.”

Tja, da’s nou ook weer zielig, denk ik, en weet ook dat ik dit helemaal niet had willen weten. Ik bestel mijn oesters. Op de vraag “hoeveel?” antwoord ik automatisch met een “une demi-douzaine”. De hoofdkelner kijkt me vragend aan.

“Sechs?” vraagt hij.

“Nee”, antwoord ik, “vanavond niet, maar ik vind ze gewoon lekker”.

Hij vat het niet, dus ik vraag hem op een vriendelijke toeristentoon wat voor talen men hier in Bern zoal spreekt. “Schweizer Deutsch”, zegt hij, “en Frans”. Dat wordt voor mij dan moeilijk, lach ik, dat Zwitserse Duits. “Ja”, lacht hij even vrolijk terug, “en ik spreek geen Frans, maar ik heb  les”.

Bravo, knik ik hem toe, Franse les, goed hoor. “Ja, hier in Bern zijn ze tweetalig”, zegt hij, “Frans en Duits. Maar hier in het restaurant spreken we eigenlijk alle talen”. Tevreden loopt hij weg.

Een minuut of wat later komt de jongen weer langs. Hij zet een bordje met brood en boter op mijn tafel en maakt zich snel uit de voeten. Ik  bekijk hem met andere ogen. Want ik weet iets dat hij niet weet. Een drama is aanstaande. Of zouden ze het hem al verteld hebben? Ik kijk hem scherp aan, iedere keer als hij voorbij loopt. Maar zijn gezicht staat nog altijd op uitdrukkingsloos. Ik denk niet dat hij het al weet. Toch bestudeer ik mijn brood nauwkeurig. Je weet het niet, als dit zijn laatste avond is, en hij heeft het net gehoord, en hij denkt dat ik het laatste zetje heb gegeven, dan heeft hij er misschien wel op gespuwd. Niet aannemelijk, maar toch eet het minder prettig.

De oesters komen, ze zijn goed, de oesterschalen gaan. De filets de perche komen, ze zijn wat te dik gefrituurd, maar het is wel best zo. Ik eet ze op, prik de gekookte aardappeltjes aan mijn vork, en hap, bordje leeg. Ik ben er klaar mee. Dessert hoeft niet, ik wil de rekening, ik wil weg.

De jongen loopt langs, kijkt nauwkeurig naar mijn lege bord en loopt verder. Na een paar minuten schuif ik mijn lege bord demonstratief van me af. De jongen komt weer langs, en kijkt opnieuw onderzoekend naar mijn tafel. Zonder me aan te kijken loopt hij verder. Als hij een derde maal langs komt, dan zit ik nog demonstratiever heel ver achterover. Ik zit uit te buiken mensen! Ik heb genoeg! Ik kan niet meer! Ik wil de rekening! Zelfs die boodschap komt niet aan. Het kereltje loopt zonder de pas in te houden zijn rondje restaurant, met gebogen hoofd, hij stopt bij geen enkele tafel, en keert dan terug naar de keuken.

De hoofdkelner komt om de hoek zetten. Hij kijkt me samenzweerderig aan. “Ja”, antwoord ik op zijn onuitgesproken vraag, “al drie keer, maar hij vroeg niks, hij liep door”.

“Tsk”, zucht de ober minachtend. Ik reken bij hem af, laat de kleinste fooi ever achter en loop de zaak uit. Buiten door het raam zie ik dat de jongen toeschiet en de schamele muntjes van mijn tafel bijeen graait. Heeft hij toch nog iets, denk ik. De ziel. Ik gun het hem. Jawel!

Terug in het hotel drink ik een whiskey in de hotelbar. Ik lees een advertentie van een restaurant verderop. Ze bieden een “Siestamenu” aan. Als je boven de CHF 20 verteert dan krijg je er een hotelkamer voor een paar uur bij (12h00-15h00). “Mittagessen und Mittagschlaf” … Aparte jongens die Zwitsers.

Advertentie

Apiedapie drinkt espresso met Ernest van der Kwast

“Ik houd niet van koffie”, zegt de columnist en gooit het kopje in een beweging leeg. Waar hij wel van houdt? Masala chai. “Maar daar krijg je de tongen niet mee los”.

Van der Kwast zegt zich niets aan te trekken van de kritiek op zijn nieuwe columns op de site van de NRC. « Stelletje randdebielen die reagluurders, ik schrijf ze stuk voor stuk kapot ». Hij zegt het met een ontwapenende glimlach. Dat hij één cent krijgt per bezoeker doet hem niet zo veel. “Ik geef het allemaal weg aan goede doelen: mijn vriendin, een broertje, en de hond krijgt tegenwoordig wat vaker vlees”. Dat de negatieve commentaren de boventoon voeren is de schuld van de NRC. In het begin schreven kennissen, familie, vrienden en Ernest zelf de lovende commentaren, maar die IP-adressen worden nu volgens Van der Kwast geblokkeerd. Flauw, als het waar is.

Tja, soms zijn stukjes gewoon mooier als er mensen klappen, zegt hij. Toch ineens verlegen. Leuke vent eigenlijk. Hij vertrouwt me toe dat hij schrijft omdat hij geen vrouw kan vinden die hem gelukkig kan maken. Hij is nog altijd niet gelukkig. We knabbelen genoeglijk aan een koekje, en weten verder niets meer te zeggen. Als ik jou was, dan had ik nu weer een paar centen verdiend, lach ik. Maar dat vindt hij niet grappig.

%d bloggers liken dit: