Jarenlang kon bij het NRC Handelsblad worden gereageerd op het “ikje”. Toen stopte de krant er mee en mocht drasties het overnemen. Het draaide lekker totdat ook drasties er eigenlijk mee op wilde houden, maar dat niet durfde te zeggen. Nou, wij zijn de beroerdste niet, dus hier mag het ook hoor. Het ikje van de dag mag door een reageerder (met witregels en in bold) bij de comments op deze post worden geplaatst. En reacties zijn dus welkom.
Categorie: Leuk dat er Nederlanders wonen
Als ze weer eens iemand gaat begraven, dan sta ik daar weer, hebben we afgesproken
Eindelijk zon. Ik besluit de boodschappen te combineren met een fietstochtje door Amelisweerd. Diep in gedachten kom ik Utrecht weer binnen en wacht op groen. Als ik mag oversteken blijven de auto’s maar doorrijden.
„Het is groen, ik ben aan de beurt”, roep ik zonder veel effect. Ik waag het erop en zoek een doorgang. Nadat ik met veel moeite de overkant bereik, roept een vrouw uit een van de auto’s: „Toon toch respect, stomme kut!” Ik kijk over mijn schouder. Pas dan vallen me de witte strikjes aan de antennes op en rijdt de laatste wagen van de begrafenisstoet voorbij …
Tot zover het “ikje” van Renate Hilderink, heden verschenen in de NRC. De “Hikjesman” voegde er heden (op drasties) zijn geheel eigen vervolg aan toe:
…. “Ken je je dooie niet ergens anders begraven, eikel!” schreeuw ik, steek mijn vinger op en vervolg mijn weg. Ik hoor achter mij de gierende banden van een auto. De auto heeft zich uit de begrafenisstoet losgemaakt en komt in volle vaart op me af. Ik kan nog net opzij springen.
Maar het portier vliegt open en een woedende vrouw stapt uit. “Je bent een respectloze kut!” roept ze.
“Ja, dat zei u net ook al”, merk ik waardig op en laat er goedmoedig op volgen “toe lief mensje, ga terug in de stoet, ga je man, broer, holmaat, of wat het ook was lekker begraven, en kom dan later eens bij me langs. Drinken we d’r een kop koffie op.”
Ik geef haar mijn kaartje en stap op mijn fiets. Achter me hoor ik zacht snikken. Ik beheers me en rijd door, want dit hikje zou anders echt te lang worden.
Ik moet namelijk ook nog beschrijven dat ik door al dat gedoe wel mijn lekkere Amelisweerdgevoelens kwijt was. En er thuis achter kwam dat ik mijn volle boodschappentas ergens had laten liggen. En dat die vrouw diezelfde avond nog bij me langs kwam en dat ze de tas bij zich had! Dat we samen nog een fles cognac hebben leeggedronken en gegierd hebben van het lachen.
Als ze weer eens iemand gaat begraven, dan sta ik daar weer, hebben we afgesproken.
Dan pakken ze je voor porno
Schiphol vanmorgen. Ik op weg naar mijn vliegtuig, ja, wat dacht u dan, rondvaartboot? In een flits hoor ik ineens een flard van een gesprek van een man met een mobieltje. Gewoon uitziende man. Haar. Bril. Schoenen. Pak. Stropdas. Kleine tas. Hij komt me tegemoet en is al weer voorbij.
“Dan pakken ze je voor porno” hoor ik hem in zijn telefoon zeggen.
Daar denk ik dus nu al de hele dag over na. Wat voor man was dat? Met wat voor vriend of bekende sprak hij? En had ik iets moeten doen?
Maar ik heb niet omgekeken. Want ik was op weg naar mijn vliegtuig. Dus ik zal het nooit weten.
Je zal maar in die bus gezeten hebben
“Wat een kloteleven heb ik toch eigenlijk!” klinkt ineens een mannenstem door de overvolle stadsbus. Het geroezemoes houdt op. We kijken om ons heen.
“Een kloteleven zeg ik!” Schoolmeisjes halen dopjes uit hun oren. Frummelen aan hun Iphones. Een oudere vrouw kijkt bezorgd. Een klein jongetje, dat aan de hand van zijn moeder een plaats had gevonden bij de klapdeur in het midden, valt om. Zijn moeder kan hem nog net overeind houden.
“Een tering tering kloteleven. Dat is het!” klinkt het keihard door de bus. Sommige passagiers staan op en proberen over de mensen die in het gangpad staan heen te kijken. Ik blijf zitten.
De bus rijdt nu door de buitenwijken van de stad. Dat is eigenaardig, want het bestemmingsbordje vermeldt “Centraal Station”. En het duurt niet lang of de bus rijdt de bebouwde kom uit. In de verte doorklieft een blauwgele trein het groene polderland.
Mensen om me heen beginnen te giechelen. Zeker zo’n flash mob? Waar zijn de acteurs? Waar zijn de camera’s? Mobieltjes worden tevoorschijn gehaald, klaar om te klikken. Voor je het weet heb je een hit op Youtube.
Wie er het eerst mee begint, is niet duidelijk, maar al gauw klinkt er een schallend “we hebben een potje met vet” door de stadsbus. “Het is net een schoolreisje!” schatert een vrouw met een volle boodschappentas. Een klein meisje begint te huilen. “IPodje podje podje podje ve-he-het, al op de tafel gezet, terereeehhh …”
“Koppen dicht!” brult een zwaargebouwde kerel achter in de bus. “Er huilt een klein meisje!” Het gezang houdt op. “Maddy?” klinkt het ergens hoopvol.
“Wat een klote klote kloteleven!” wordt er voorin weer geroepen. De bus draait nu een smal weggetje op, naar een dijk.
“Wie is die man toch?” vraagt een oudere heer met een krant in zijn hand. Niemand weet het. De bus is zo overvol, dat alleen de allervoorsten het raadsel zouden kunnen oplossen. Maar wij zitten achterin. En het gangpad staat zo vol dat we niets zien.
Dan klinken er verschrikte kreten. De bus rijdt op een brede dijk, met aan beide kanten water zover het oog kan zien.
“Wie is die man?” herhaalt het heertje met een ongeruste klank in zijn stem.
“Dit kloteleven heeft geen zin meer!” De woorden galmen nu onheilspellend door de bus. En ineens realiseren we ons dat de wanhopige stem uit de intercom komt. De bus maakt een scherpe bocht, we rollen over elkaar heen, en we verdwijnen in de grauwe golven.
Ik hou nog niet van golfen
Buiten onder het balkon van mijn hotel stopt een autootje. Een oude van dagen zwaait zijn benen half uit de auto en doet zijn golfschoentjes aan. Met een kam in de hand loop hij naar de koplamp, verstelt daar iets, of zag hij een vliegenpoepje, en kamt zorgvuldig zijn haar.
Dan groet hij een andere oude van dagen die met een al even klein autootje en een al even zo geringe snelheid zojuist heeft ingeparkeerd. Vlak naast de zijne, hoewel het parkeerterrein groot en leeg is. Vrienden. Ze gaan golfen.
Maandagochtend. De rest van Nederland werkt. En ik kijk naar ouden van dagen. Over twintig jaar mijn beurt? Ik hou nog niet van golfen.
Uit: Ochtendschimmen, verzameld werk,© 2012 Apiedapie
Afgehakte penissen en ander moois
Mensen zijn mooi. Mensen zijn lelijk. Mensen zijn grappig. Mensen zijn bedreigend. Mensen zijn herkenbaar.
Hoofden. Rompen. Penissen. Borsten. Benen. Armen.
Mensen.
Bij toeval liep ik op een grijze zaterdagmiddag het museum “Beelden aan Zee” binnen. Aan de Scheveningse boulevard. Bij Scheveningen hoort gebakken vis. En meeuwen aan de friet.
Dus dat kon nooit wat worden. Dacht ik. Een half uurtje slenteren. Koffie. Klaar. Ik had niet eens een fotocamera bij me.
Tja. Als een opgetogen kind liep ik vervolgens tig rondjes door het museum. Van zaal tot zaal. Naar boven. Naar beneden. Naar buiten. Naar binnen. En weer naar boven. Buiten. Binnen. Lachte soms bijna hardop. Ik nam foto’s met mijn smartphone. Van alles. Kon niet meer stoppen. En tegen sluitingstijd moest ik met zachte dwang naar buiten worden gevoerd.
Later las ik dat de expositie “Allemensen!” de hoogtepunten van het verzamelechtpaar Scholten bijeen bracht. Het mooiste uit de collectie van Beelden aan Zee.
De werken zijn gemaakt door bekende en minder bekende kunstenaars uit de hele wereld, in tal van stijlen, materialen en maten, met de mens als verbindend onderwerp.
Op de expositie was werk te zien van onder meer Karel Appel, Armando, Stephan Balkenhol, Berlinde de Bruyckere, César, The Chapman Brothers, Sandro Chia, Tony Cragg, Eugène Dodeigne, Yoshimi Hashimoto, Joep van Lieshout, Giacomo Manzú, Joseph Mendes da Costa, Mimmo Paladino, Charlotte van Pallandt, Berend Strik, Henk Visch, Carel Visser, Han Wezelaar en Ossip Zadkine. Toe maar!
Allemensen! Het mooiste uit de collectie Beelden aan Zee (23 september 2011 tot 22 januari 2012). Juist. Voorbij. Had ik dit niet eerder kunnen plaatsen? Ja. Maar heel veel staat er nog, denk ik … ga maar eens kijken.
Oh, die afgehakte penissen? Voorzichtig scrollen ….
Zomaar een Kerstkaart – uit Zoetermeer
De Kerstkaarten liggen weer in de brievenbus en vullen weer de inbox. Sommige keur je een blik waardig (1), bij andere sta je wat langer stil (2), en bij een enkele raak je hevig van slag (3).
Vandaag een voorbeeld uit de tweede categorie. Een kaart uit Zoetermeer, van een lieve vriendin en haar man. Ik ken hen alleen maar virtueel, van het sympathieke blog drasties. De kaart is voorzien van lieve Kerstgroeten, en een eigengemaakte foto. Hun achtertuin met sneeuw overdekt. Mooi! Dat is durven. Lees verder “Zomaar een Kerstkaart – uit Zoetermeer”
Met mijn opa kon ik trommelen
Mijn opa had een vierkante kop. Van zijn vriendelijke maar ook strenge gezicht herinner ik me de ruwe stoppelige wangen en de flinke neus met een Godfried-Bomansbril erop. Hij zat in een lage leunstoel, waar niemand anders in kwam, en las me voor uit Het Beste van Readers Digest. Jules Verne stond in de kast naast de dikke groene Brehms dierenencyclopedie. Samen bladerden we en lazen verbaasd over vogelbekdieren en lynxen, en we bewonderden de tekeningen van struisvogels en olifanten. Zijn boek over “UFO’s in de lage landen” heb ik nog altijd ergens in een verhuisdoos.
Mijn opa was een handwerker en ook thuis laste en timmerde hij er op los. Opa kon maken wat zijn ogen zagen. Het was geen verfijnde handenarbeid met tierelantijntjes. Zijn creaties waren functioneel en stevig. Het aquarium dat hij voor mij in elkaar laste woog op zijn minst 500 kilo. Ik had er een school zeehonden in kunnen houden. Ook het vogelnestkastje was niet stuk te krijgen.
Mijn opa kon op elk muziekinstrument spelen. Zonder oefening. Hij speelde in het dorpsorkest klarinet, trompet, trombone, saxofoon en nog zo wat. Ik herinner me zijn getuite lippen aan het rietje van de klarinet. Zijn bolle wangen en rode hoofd bij de trompet. En zijn spuug uit de saxofoon. Op zondagmiddag bracht ik mijn blokfluit mee. Of mijn Hohner mondharmonica. Ik speelde hem dan trots mijn liedjes voor. Hij prees mijn spel en gebaarde vervolgens “geef eens”. En met open mond hoorde ik hem ineens “Zie ginds komt de stoomboot” uit mijn harmonica halen. En “In Excelsis Deo” uit de blokfluit. Verzoeknummers? Hij speelde ze allemaal, na één of twee keer proberen. En zag hij ergens op een familiefeest een piano of een elektronisch orgel, dan ging het daarop ook.
Toen ik eens in de zomervakantie bij mijn opa en oma logeerde, nam hij me mee naar een repetitie. Hij bleek die avond de paukenist te zijn, ergens achter in het orkest. Ik zat heel stil naast hem op een krukje op het podium en keek tegen de ruggen van de andere muzikanten aan. Van de dirigent zag ik alleen het opgewonden hoofd en het stokje. En daar achter een grote zaal vol lege stoelen.
Hier, gebaarde opa, sla ook maar een beetje mee, en hij gaf me een stok met een zachte bal van vilt aan het uiteinde. Eerst zachtjes, maar steeds harder sloeg ik er op los. Maar ik werd te enthousiast. Nooit zal ik vergeten hoe de dirigent zich ineens groter maakte en scherp naar mijn opa keek. Met die blik viel niet te spotten. Nooit zal ik vooral het lieve bedremmelde gebaar van mijn opa vergeten die mij maande om de stok maar aan hem terug te geven. Mijn grote opa, die blijkbaar moest luisteren naar een andere meneer. Hij was dus niet oppermachtig.
Mijn opa is dat nu wel. Hij rust in vrede.
Zonder muziek leeft Phocas Kingma niet
“Graag speel ik zulke muziek dat ik erbij in slaap zou kunnen vallen”, zegt Phocas Kingma, “dat is zelfs één maal gebeurd. Dat zal niet meer voorkomen, want ik heb toch liever dat het publiek in slaap valt.”
Ik vond vorige week een stukje terug uit de “Dordtenaar”, d.d. 28 juli 1979. “Zonder muziek leeft Phocas Kingma niet” is de kop. Het gaat over een jeugdheld, een rolmodel, een eigenwijze muzikant en gebruiker uit Dordrecht. En een vriend van me. De Dordtse Herman Brood.
Ik was een jaar of vijftien en op de brug tussen ouders en wijde wereld. Ik wandelde een tijdje met Phocas mee. Die liet me kennis maken met muziek en alles wat daarbij hoort. We konden samen vreselijk lachen. En als ik bij hem thuis was, keek ik mijn ogen uit en ontdekte hoe het ook kon. Rommel is ok! Kamer opruimen hoeft niet! Vrijheid! “Mensen die het bij me thuis een rotzooitje vinden? Daar kan ik achter staan. Laat die mensen het hier maar komen opruimen.”
Phocas speelde in The Servants en The Living Kick Formation. The Living Kick Formation viel uit elkaar omdat drie leden in Den Haag op het postkantoor stuff stonden af te wegen. Dat deden ze doodkalm terwijl over hun schouders een politie-agent stond mee te kijken. Dat leverde destijds zes weken cel op. Met de band Snowflake kreeg Phocas vervolgens landelijke bekendheid, vooral toen ze samen met Humble Pie (Peter Frampton) speelden. Boudewijn de Groot produceerde hun succesnummer “Angel in the Sky“. Ze speelden in de Melkweg en Paradiso. Maar vielen uit elkaar toen een grote brand hun geluidsinstallatie (ter waarde van zesduizend gulden) vernietigde. Dat kon toen nog. En nooit een album gemaakt …

Phocas is niet meer. Toen ik hem een paar jaar geleden probeerde terug te vinden via het management van het opnieuw opgerichte Snowflake, emailde zijn vroegere vriendin dat hij was overleden. Ik kan me als doodsoorzaak alleen maar een overdosis voorstellen. Maar ik heb het niet gevraagd. En ik weet dat hij ever since ergens daarboven op zijn gitaar zit te pielen. For sure.
Het krantenknipsel heb ik vanavond ritueel verbrand. Samen met mijn schoolvriend uit die tijd. Het ritueel was dat we er veel bier bij dronken en herinneringen ophaalden aan Phocas en aan onze jeugd. We waren het erover eens dat we voor een echt passend eerbetoon het knipsel hadden moeten oprollen en oproken. Sorry Phocas, we zijn te braaf geworden inmiddels. Benieuwd hoe jij nu zou zijn geweest, je zou 64 jaar oud zijn. Sommige mensen kun je je niet als bejaarde voorstellen. Forever young. Da’s het mooie als je te jong sterft.
Het ga je goed, man. Je bent niet vergeten.
En ook de stad Dordrecht is hem nog niet vergeten.
En verhip, laat ik nou nog wat uniek beeldmateriaal terugvinden van een dagje stappen in Amsterdam, omstreeks 1979 mensen, waar blijft de tijd.
Diep in Brabant stond daar ineens die man met zijn hoed, zijn gouden stem en dat rotpianootje

Mario de Kort was het liefst een beroemd operazanger geworden. Maar zoals die dingen gaan, hij werd het niet. Waar dat aan ligt? Niet aan zijn bronzen stem, niet aan zijn zwierige hoed, niet aan zijn flamboyante sjaal, en niet aan zijn tomeloze inzet. Gewoon pech. Want hij is wel geweldig. Daar is vriend en vijand het over eens.
Intussen treedt de sympathieke ikjes- en ingezondenbrievenschrijver op voor steeds uitzinniger wordende menigten. Exclusief voor WordPress volgt hieronder een sfeerimpressie van een openluchtoptreden te Oisterwijk, d.d. 29 mei 2011.
Fans waren van heinde en verre toegestroomd. En toevallige voorbijgangers bleven sprakeloos staan. Langsrijfietsers gooiden hun rijwielen pardoes op het gras. En vogels hielden eerbiedig op met zingen. De hele schepping was domweg gelukkig, op deze zonovergoten onvergetelijke middag in het Brabantse land. Geluk ligt op de loer. Overal. En Apie was erbij, de videocamera bedienend met trillende hand.Meer over Warhoofd (exclusief interview! optreden in de keuken!) hier.