Joepie, we mogen meedenken over een Bloggers Paradijs

Zie JandeWit’s artikel over de voortgang bij het restylen van drasties: “Er wordt hard gewerkt aan een nieuw Bloggers Paradijs”. Hij nodigt iedereen uit om mee te denken. In het openbaar, niet achter gesloten deuren, maar gewoon waar het hoort: op de site zelf. En hij houdt ons op de hoogte van de voortgang.

Je bouwt, als ik het goed begrijp, in feite mee aan je eigen bloggerssite. Eh, als Jan luistert natuurlijk, en ook genoeg centjes heeft … Ook lekker spannend (James Bond is er niets bij): het wordt gedaan door een Rus die in Amerika heeft gewoond en door een webbeheerder die met zijn gezin in Thailand woont … Zelfs delen van het contract staan letterlijk op zijn site!

Mijn favoriet: “Our desire is to delight the client. One way is to make clear our understandings with each other.” stoer

Maar alle gekheid op een stokje: drasties is een drukbezochte site, waar altijd wat te doen is.

Je moet stevig in je schoenen staan, zoals paco painter bijvoorbeeld al heeft gemerkt, en cor verhoef, niet alleen je stukjes maar zelfs je foto’s kunnen door zelfbenoemde rechters en jury’s beoordeeld en door een enkeling zelfs worden herbewerkt (re:pix)  .. je moet er maar tegenkunnen, zie die van henk bijvoorbeeld of lidy broersma

Hm, ramirezi laten ze meestal met rust, afgezien van wat pretgedichtjes op zijn dieren  … maar het is spannend daar, je moet op je tenen lopen, en de sfeer is – als je door een paar verzuurde reageerders heen kunt prikken (lees: negeren of terugmeppen) – doorgaans vriendelijk, en soms absurd.

JandeWit is de onsympathieke founding father van drasties, een internationale website voor en door Nederlanders in den vreemde en in het binnenland. Jan woont met zijn gezin in Thailand en is afkomstig uit Brabant. zie een diepte-interview dat ik zelf met hem heb mogen hebben, twee jaar geleden, over zijn achtergronden en beweegredenen.

toikje logo

In Mumbai staarde ik naar Larry King (12)

Ik lag in mijn hotelkamer, in het Renaissance hotel in Mumbai. Alleen op het queensize bed. Suf naar CNN te staren. Larry King Live.

 

Ik nam nog een flesje Teachers uit de minibar. Het was de laatste. Voor de rest stonden er wat onduidelijke miniatuurtjes aan de binnenkant van het deurtje. Waarom al die andere rommel en maar twee flesjes van wat je echt nodig hebt? Wat moet je met een speelgoedflesje Bordeaux? Wat moet je met die smerige Beefeater? Wat moet je met vieze nootjes waar iedereen al in heeft zitten knijpen? Wat moet je met zo’n stom ronkend koelkastje? In tijden van depressie wil je iets anders. Je wilt een echte fles whisky. En je wilt … roken!

Ik gaf een harde trap tegen mijn rolkoffertje dat naast het nachtkastje stond. Roken? Dat was meer dan vijf jaar geleden! Dat doen we dus niet. De trolley lag op zijn kant. De modderige wieltjes draaiden nog na van het geweld. Het trieste tafereel werd weerspiegeld in de spiegel van de kast.

Als ik nu ga roken, dacht ik, dan is het afgelopen. Dan rook ik zo weer twee pakkies op een dag. Ik was zo trots. Ik voelde me zo goed. Dat gaan we niet doen. Ik draaide ‘room service’ en hoorde mezelf een pakje Marlboro light bestellen (met lucifers).
Soms doe je, als je diep in de put zit, steeds dommere dingen. Je weet dat je het doet. Je weet dat je het niet moet doen. Je weet dat je ermee op moet houden. En je weet dat je het kunt. Maar toch doe je het niet. Je kunt gewoon niet stoppen. En je zakt steeds dieper weg. In zo’n stemming was ik. Er was geen houden aan.

De telefoon ging. Ik nam niet op. De telefoon ging weer. Ik liet hem helemaal uitrinkelen. Jakkes, wat een lelijke man, die Larry King.

Er werd op de deur geklopt. Ik hees me overeind. Daar kwamen de sigaretten. Met een chagrijnige grom deed ik mijn kamerjas aan. Ik keek door het kijkgaatje en deed de deur open.

Daar stond mijn vriendin! Mijn droommeisje uit Mondegar. Mijn redding. Mijn wijs, wijs meisje. Ze zei niets. Teder kuste ze me op de lippen en duwde me op het bed.

Liefde, lieve mensen, overwint alles. Zolang mensen elkaar nog kunnen beminnen zoals wij die nacht, zolang is er nog hoop. En leven.

We zijn nu bijna klaar. Dit is het twaalfde en voorlaatste deel uit de serie. Deel elf stond hier. Deel 13 (slot) hier. En het is dus echt anders geworden dan de vroegere versie van drasties.  Let maar op. Hier wordt de waarheid verteld, hoe beschamend die misschien ook is.
Lees dit ook op mijn vkblog. Maar waarom zou je, het is hetzelfde.

Interview met JandeWit, hoofdredakteur van drasties

Onze reporter liep op de nieuwsjaarsborrel een bijzondere gast tegen het lijf: JANdeWIT, de onsympathieke founding father van drasties. Hij stemde toe in een exclusief interview, dat hieronder integraal wordt weergegeven. Drasties gaat een mooi jaar tegemoet, zoveel wordt wel duidelijk. Veel blijft ook in het ongewisse. Maar dat vinden we niet erg.

 

Drasties – private chatroom, 9 januari – “Jan”, steekt Apiedapie meteen van wal, “vertel eens wat over je jeugd? Hoe was het bij de DeWitjes thuis? Heb je altijd in Eindhoven gewoond?”

“Laten we het niet over Eindhoven hebben”, zegt Jan met een frons. “Ik kom uit Cuyk en ik weet nog goed hoe verloren ik me in de grote stad voelde. Het is ondanks die zogenaamde Brabantse gezelligheid een kille bedoening. Als er in de bus wel eens iemand naar je kijkt dan blijkt het altijd een bejaarde of een gek te zijn.”

Toch heeft Jan aan zijn studententijd goede herinneringen. Als rank gebouwd, intelligent en sociaal voelend jongmens lag hij goed bij zijn mede-studenten. Hij lacht het bescheiden weg en vertelt dat het zeker niet vanzelf ging.

“Ik droeg al op jonge leeftijd een bril, min negen. Dat heeft mijn puberteit overschaduwd. Ik vond mezelf lelijk met die dikke glazen. Ik had alleen mijn humor als wapen. Maar zelfs als de meisjes me dan wilden, dan kon ik het niet geloven en bleef ik de komiek spelen. Echt zoenen kwam er dus nooit van”

Lelijke eendje
Het lelijke eendje werd een aantrekkelijke jongen toen hij op zijn zeventiende contactlenzen kreeg. Dat was een tamelijk schokkende ervaring. Dan zie je hoe belangrijk uiterlijk is. Voor het eerst lachte het meisje van de bakker tegen hem.

“Toen gingen ze me eigenlijk weer overschatten”, zegt hij, “alsof ik een soort van held was. Je weet gewoon niet hoe je op mensen overkomt. Iedereen speelt een rol, bewust of onbewust. Het is als bij drasties. Je ziet niet alles wat er achter de toetsen schuilt. Zo was het toen ook. Ik kwam bijvoorbeeld op een sportschool. Daar had je van die stoere gasten, klerenkasten, spieren, hard kreunen, je kent het wel. Ik keek tegen ze op. Maar als je ze dan in de kleedkamer hoorde, dan bleken ze te stotteren.”

Hij buigt zich vertrouwelijk naar Apie toe. “Alles in het leven is toch schijn? Kijk nou in Woensel-West, het Baekelandplein. Voor mij de eerste kennismaking met betaalde liefde. Daar kon je zogenaamd het hoogste geluk bereiken. De mooiste vrouwen lagen daar klaar. Ik ben dus een keer zo’n droompaleisje binnengestapt. Pure nieuwsgierigheid. Apie, die vrouw die was zo verschrikkelijk lelijk! Ik wilde gelijk weer weg. Jekkes, als ik er nog aan denk hoe ze zich begon uit te kleden … Ik stond daar maar. Ik wilde haar niet kwetsen. Maar ze was zo ongelooflijk lelijk. Ik heb 25 gulden op de wastafel gelegd en ben weggerend.”

Geinen en flirten

Apie wil nu graag tot de kern van het interview doordringen: de mens achter drasties, de beweegredenen van JdW. Waren deze ervaringen de aanleiding om een website voor Nederlanders en de wereld op te bouwen? Een lekker kletsforum, waar je kunt geinen en flirten, maar waar je ook serieus je hoofd kunt schudden over dingen die gebeuren? Een virtuele bruine kroeg? Een sportschool waar watjes hun spieren kunnen laten zien? Een poppenkast voor plezier en illusies?

Zoals altijd heeft Apie weer zo’n ontspannen sfeer opgebouwd dat zijn gesprekspartner helemaal vergeten is dat hij in een interview zit.

Jan kijkt dromerig voor zich uit. “Och, lieve Apie”, zucht hij, “ik heb ook nog in Doornakkers gewoond, nu zo’n zogenaamde ‘prachtwijk’. Ik keek uit op een onduidelijk rommelterreintje. Daar woonde een zogenaamd asociaal gezin, in een soort van woonwagen. Pa, ma, een stel oudere kinderen, wat snotneuzen, honden, alles liep er. Nog net geen kippen, anders was het helemaal Roemenië geweest. Maar hoe gek het misschien ook klinkt: ze hadden het naar hun zin. Ze liepen in feite altijd te lachen en te stralen. Ze maakten zo’n blije indruk, zelfs als ze tegen elkaar liepen te schelden. Ik had er zo tussen willen springen. Lekker mee doen. Ouwehoeren. Mekaar stompen. Schoppen. Omhelzen. Onzin vertellen. Lachen. Huilen. Schreeuwen. Zoenen. Wie zegt dat zij de asocialen zijn? Misschien zijn wij het wel! We moeten gewoon veel meer van elkaar genieten op deze wereld. Zonder remmingen. Dat is drasties!”

Dit interview is gepubliceerd op 10 januari 2009. De perikelen met Vkblog, maar ook het jojobeleid ten aanzien van weblogs.nrc en drasties zelf waren toen nog niet aan de orde.

In Mumbai sloeg ik door en stampte weg (11)

Met een glimlach haalde ik mijn zakje ballonnen tevoorschijn. Ik viste er een mooie gele uit. Geel met kleurige spikkeltjes. Maar wat was dat? Dat was een gewoon klein ballonnetje! Ik greep naar de andere en liet ze één voor één door mijn vingers gaan. Het waren allemaal doodgewone ballonnetjes.

Ik realiseerde me dat ik was opgelicht. De man moest het zakje stiekum onder de zak met de grote ballonnen vandaan hebben gehaald terwijl ik mijn geld zocht. Zelfs mijn vriendin, toch wel iets gewend, stond paf. Ze keek me met een frons aan. Verbaasd.

mumbai ballonnetjes

Ik voelde me ineens heel zwaar worden. Ik hoorde niets meer. Ik zag niets meer. Ik begon te zweten. Ik was niet gewoon geïrriteerd. Ik was diep en diep teleurgesteld. In de hele mensheid. Het was een van mijn bekende zwakten. En ik werd er nu weer mee geconfronteerd. Hier in Mumbai. Kleine dingen te diep naar binnen laten dringen. Niet gewoon accepteren dat ze gebeuren, maar per se willen begrijpen waarom ze gebeuren.

„Expecting the world to be fair to you because you are a good person is like expecting the buffalo not to charge because you are a vegetarian“ luidt het gezegde (shari barr).

Ik wist dat wel. Maar ik dacht zo niet. En ik voelde zo niet. Niet toen, niet daar op dat terras van de Renaissance in Mumbai. Ik wilde altijd begrijpen waarom mensen kwade dingen doen. En daarmee werden kleine dingen soms heel groot. Trillend van woede zei ik, meer tegen mezelf dan tegen mijn vriendin: “Hoe kan iemand met wie je vriendelijk staat te praten, zoiets gemeens doen! Het zijn echt niet die rottige twee of drie dollar. Het is de intentie. Het is kwaad doen tegen de ander. Het is alleen voor jezelf leven. Het is laag. Het is … terreur!”

Ik snapte ineens dat het grote kwaad dat over de stad was gekomen nog steeds weerspiegeld werd in het kleine kwaad dat overal loerde. In mensen die andere mensen willen bedriegen. Beliegen. Vertrappen. En vernederen. Dat is de wereld, dacht ik. En dat, helaas, is niet alleen Mumbai. Dat is de wereld. Overal.

Ben je arm? Ga stelen!
Raak je je baan kwijt? Spuug op iedereen die wel werk heeft!

Wordt de huur van je huis opgezegd? Gooi de ruiten in van McDonalds!
Word je gepest? Sla d’er op!
Ben je ongelukkig? Steek in op iedereen die wel gelukkig is!
Ben je niet populair bij de meisjes? Koop een automatisch geweer en schiet ze overhoop!
Wil er niemand met je vrijen? Lok een schoolmeisje mee en verkracht haar in je kelder!
Vindt iedereen je een loser? Schiet John Lennon dood!
Heb je de pest in? Pleeg een aanslag op iemand, geeft niet wie!
Heb jij de tering in? Krijg allemaal maar de tering!
Klap!
Dood!
Over!
KAN JOU HET ROTTEN!

Dat is de wereld, dacht ik. Wie durft er nog te dromen? Wie durft er nog te geloven in het goede? Het kwaad is overal. En het gaat niet meer weg. Dat is de realiteit. Wat een triest, triest leven.

Of er nog iets zijn moest, vroeg de ober en hij glimlachte uitnodigend.
Mijn vriendin keek hem zwijgend aan en schudde slechts het hoofd. De man keek kort naar de ballonnetjes die op de tafel lagen uitgespreid en trok zich terug.
Ik schoof mijn stoel met een verbeten gezicht achteruit en stampte weg. Ik wilde alleen zijn. Ver weg van alle mensen.
Dit triest verhaal is er eentje in een serie. Aflevering 10 staat hier. Aflevering 11 hierboven dus. En aflevering 12 komt hier te staan. Ik kan niet garanderen dat het nog goed komt.

Het verhaal dat op drasties stond is niet langer maatgevend voor wat er echt is gebeurd. Dat, lieve lezers, wordt hier uit de doeken gedaan.

Bijna dood in de Australische woestijn

Een gescheiden vader gaat samen met zijn 5-jarige dochter kamperen, ergens heel diep in de Australische woestijn. Hun auto vliegt in de brand. Ze zijn honderden kilometers van de bewoonde wereld. Ze hebben alleen maar wat water en ze lopen in de brandende zon tegen beter weten in te dwalen. ’s Nachts schuilen ze huiverend bij elkaar. Het duurt al zeven dagen en nachten. Het einde is nabij.

Het meisje zakt in elkaar. De vader weet dat zij niet lang meer te leven heeft. Zelf kan hij ook niet meer. Het water is op. De zon brandt genadeloos. En ze hebben al die tijd niets gegeten. Dan horen ze een helikopter, de man zwaait met zijn hemd, schreeuwt met schorre stem tegen de hemel … maar de helikopter vliegt weg. Geschokt draait mijn zoon zich om: “Nu is het afgelopen!” zegt hij in wanhoop, “dat was hun laatste kans”.

Ik kijk met hem naar een episode van “I shouldn’t be alive“, een tv-serie op Animal Planet over mensen die aan de dood ontsnapt zijn. Ze spelen zich meestal af in de vrije natuur – met lawines, schipbreuken, bosbranden of andere rampen – en laten zien hoe de hoofdpersonen het nèt redden. Gebaseerd op echte gebeurtenissen.

Het is deze keer wel heel confronterend. Ik zie aan mijn zoon dat hij de spanning nauwelijks meer trekt en ik overweeg om naar een andere zender te zappen. Het gaat over een vader met zijn kind. Mijn zoon vereenzelvigt zich te veel met het meisje. En ik met de vader, als ik eerlijk ben.

Uiteindelijk zakt de vader door de knieën en graaft in uiterste wanhoop met zijn blote handen een ondiepe kuil, om zijn stervende dochter nog een beetje schaduw te bieden. Mijn zoon draait zich diepgeschokt naar me om. “Dat kan haar graf zijn, papa!” roept hij uit. Dat zat ik me net ook te bedenken. Zo treurig. Zo erg. Ik moet dit afzetten.

De vader graaft huilend door. Het meisje beweegt niet meer … ineens draait mijn zoon zich naar me om. Zijn gezicht is een en al opwinding, verrukking en heel grote opluchting.

“Papa!” zegt hij nadrukkelijk en met een stralende lach die je alleen maar hebt als je net iets groots hebt ontdekt, “als ze gefilmd worden … dan zijn ze niet alleen! Er is een cameraman bij! Die kan ze redden!!”

de trailer staat hier:
a dad’s worst nightmare

Smerige poten aan de Seine

Terwijl ik langs de Seine jog, springt een grote hond blaffend tegen me op. Zijn smerige poten bevuilen mijn beige Puma trainingsbroek. De eigenaar staat een eindje verderop en kijkt ernaar. Hij roept de hond niet eens terug.

Als ik hem passeer wijs ik op mijn besmeurde broek en kan het niet laten hartelijk “merci!” te roepen. De man ontsteekt in woede en wil me demonstratief een bankbiljet voor de stomerij overhandigen.


Dat dit voor mij niet hoeft, maar dat ik alleen hoop dat hij zijn hond in het vervolg aan de lijn houdt als er een jogger aankomt, en dat hij toch op zijn minst ’sorry’ had kunnen zeggen …. daar snapt hij niets van. Hij is witheet. Echt gebeurd. Tja, directe Nederlander in een indirect land.

Eerder in iets andere vorm verschenen op drasties, in de serie “Jammer dat er Fransen wonen”. Foto boven: iemand anders. 

In Mumbai voelde ik mij als een grazend hertje (10)

We zaten op het terras van de Renaissance, een vijfsterrenhotel ver van het centrum. Onze auto was uitgebreid van onder met spiegels bekeken. Een Labrador had zijn neus naar binnen gestoken en in mijn kruis gesnuffeld. Onze tassen waren weer eens door een metaaldetector gehaald.

mumbai portier

Het contrast met de straat was groot. In een decor van tegen de donkere lucht afgetekende palmbomen zetten schijnwerpers de gasten in een stralend licht. Stemmen waren gedempt. Geuren waren prettig. En de ogen konden over een kabbelend meer naar de skyline van Mumbai glijden en weer terug. Een zachte wind streelde onze gezichten. de rust van de rijkdom.

Mijn vriendinnetje dronk een San Pellegrino. En ik nam een Teachers, mijn lievelings blended Scotch. Zonder ijs. Met lome slagen zwom een man nog een laat rondje in het zwembad. Een groepje meisjes liep voorbij. Sommigen waren gekleed in witte zijden blouses en strakke spijkerbroeken met zilver-gestikte motieven. Anderen waren gewikkeld in kleurige sarongs. Ze poseerden giechelend voor elkaar met hun mobieltjes.

We dronken onze drankjes, knabbelden aan onze nootjes, en praatten.
De woorden kwamen van zelf. We vulden elkaar’s zinnen aan. Soms zeiden we hetzelfde woord op hetzelfde moment … en dan riepen we ook tegelijkertijd  „serendipity“! We bloosden af en toe diep. Het was een uitwisseling tussen gelijkgestemde zielen. Het was het fine-tunen van al gelijkkloppende harten.

We kenden elkaar nog geen 24 uur. Maar onze band was strong, super strong. Ik voelde me beschermd tegen alle kwaad.

mumbai hostess

“Ja, het is hier heel veilig”, zei mijn meisje lief, “vooral als je bedenkt dat al twee weken na de aanslag er ineens tientallen van die snifhonden opdoken. Ze waren ineens overal … ” Ze keek me aan en liet een betekenisvolle stilte vallen.

Ik nam nog een slok Teachers. “Dat is een hele speciale opleiding”, hield ze vol, “zoveel van die honden zijn er niet op de wereld, en zeker niet hier in een ontwikkelingsland als India  … “.

Ineens verslikte ik me. Ik begreep waarom die labradorretjes er zo gezellig uit zagen. Ze waren gezellig! En net zomin gevaarlijk als die politie-agenten met hun lege geweren!

Ik keek om me heen en begreep dat mijn gevoel van veiligheid op niets was gebaseerd. De gasten van die andere hotels op de 26e november hadden zich vast ook zo gevoeld. Rijk. Niemand deed ze wat. Ik besefte dat het in één klap allemaal voorbij kon zijn. Zwartgemaskerde mannen konden zomaar het terras op komen rennen. Gegil. Schieten. Rook. Ongeloof. Voor je het weet lag je op de grond. In pijn. Bloedend. En het was over en uit. Voorgoed.

Blijven leven was een kwestie van niet op het verkeerde moment op de verkeerde plek te zijn. We zijn niet meer dan hertjes die lopen te grazen in een kudde waar de roofdieren omheen sluipen, dacht ik somber.

Ineens moest ik aan mijn ballonnen denken. Waarom wist ik niet. Maar het zou de avond behoorlijk veranderen …

Dit is een vervolgverhaal. Klik hier voor deel 9 en hier voor deel 11.

Tja, en dan de foto’s …. Jullie raadden het al. Hier had ik het te druk met verliefd zijn, en dus moet ik nu terugvallen op de officiële hotelplaatjes. Had ik mijn hoofd er maar bij moeten houden Maar het was het waard.

Op drasties staat het hele verhaal, maar anders. Blijf maar hier dus.

Ik houd niet van de nacht

Ik houd niet van de nacht

Er is niemand die op me wacht

Mijn nare dromen verzacht

Om mijn snurken lacht

Ik knijp de ogen dicht

Uit alle macht.

In Mumbai kocht ik een ballonnetje (9)

We kuierden verder. Onze neuzen vulden zich met onbestemde geuren, zowel lekkere als onvoorstelbaar vieze. Om ons heen ging het leven zijn gang. Mensen riepen. Mensen lachten. Mensen staarden. Het was alsof er hier nooit iets was gebeurd. En al gauw voelde ik me toch geborgen. Op straat ging je op in de massa. Zeker in India.

We liepen te slenteren. Zonder doel. Zonder iets te zoeken. Zonder iets te willen. We waren aan het ‘zijn’. Hand in hand mag in India niet. Maar het was voor de goede toeschouwer niet moeilijk om te zien dat hier twee mensen liepen die voor elkaar bestemd waren.

mumbai snuisterijen

Hier en daar hielden we de pas in om naar een snuisterijtje te kijken. Olifantjes, buddhabeeldjes, posters op de grond uitgespreid. Plaatjes van Bollywoodsterren. Schelle kleuren. De prachtigste vrouwen, haarscherp opgemaakt. Maar kuis. Niet teveel naakt. Geen sex. Dat is in India iets voor binnenshuis, in de intimiteit, en uitgevoerd met aandacht en toewijding.

Een nors kijkende man zat in een soort van koek&zopie-kraam. Tot de nok toe afgeladen met frisdranken, chips en ander spul. Het deed me nog het meest denken aan een oerversie van het internetcafé. Je kon bij de man bellen met een ouderwetse draadtelefoon – er stonden er vier op de toonbank – en tijdens het bellen kon je een blikje cola drinken. Prachtig business plan. Ooit. Maar nu op het punt van omvallen.  Ook in India rukken de mobieltjes op. En ik begreep waarom de man niet reageerde op mijn joviale ‘namaskar’.

mumbai telefoonman

We werden staande gehouden. Voor ons stond een man met een rond en niet onvriendelijk gezicht. Hoe hadden we kunnen vermoeden dat we beter hadden kunnen doorlopen …

Maar we stonden stil. De man lachte een setje parelwitte tanden bloot. Hij haalde met een geheimzinnig gezicht een supergrote ballon vanachter zijn rug vandaan. Maatje skippybal. Hij hield hem voor zijn middel en sloeg erop.

Strong”, riep hij, “Super strong, look!”

Apart. Zo groot had je ze in Europa niet. Leuk voor feestjes en partijtjes. Puur voor de lol wilde ik er best wel één hebben. Ik vroeg naar de prijs. Je moest er gelijk tien kopen. Tien voor 1000 rupees. Hm, moest dat nou? Maar per stuk ging het niet.

De verkoper hield met een uitnodigend maar ook sluw gezicht het plastic zakje met de kleurige ballonnen omhoog.

“Je hoeft ze alleen nog maar op te blazen”, grapte hij, “de lucht doe ik er gratis bij!”

Hij keek scherp van mijn vriendin naar mij, en van mij naar mijn vriendin. Een Westerling met een Indiase, dat is altijd interessant.

Ik bood 200 rupees en het onderhandelingsspel begon. De handelaar was weerbarstiger dan gedacht en alle zeilen moesten worden bijgezet. Weglopen, schouderophalen, ongeloof, verontwaardiging, alles moest uit de kast. Uiteindelijk werden we het eens over 450 rupees.

Ik betaalde en de man gaf me het zakje. Ik keek hem met respect aan en zei: “Thank you, my friend. Good price for me. Good price for you. Have a good evening”.

Maar de man was nog sneller weg dan hij was opgedoemd.

Deel 8 van dit vervolgverhaal staat hier, en deel 10 hier. Alle fotootjes zelf gemaakt.

Ook op drasties gepubliceerd. Heel anders en met minder foto’s.

Warhoofd: “Leven is het meervoud van lef”

Over een bijzondere zanger en een waarlijk apart mens

Warhoofd staat aan de vooravond van een intensieve laatste week van het jaar. De sympathieke zanger zal binnen het tijdsbestek van zeven dagen op maar liefst drie begrafenissen en een Kerst-mis zingen. Laat in de avond, met een glas Bourgogne onder handbereik en twee fraaie zangeressen op de buis, vertelt hij zijn verhaal.

“Ik heb woensdag een begrafenis. Ik help de mensen graag, met het boekje, de muziekkeuze. Dit is een ongelooflijke onontgonnen markt. Ik ga niet op huisbezoek, dat doet de begrafenisondernemer. Maar ze bellen me voor de muziek en dan kan het diep gaan. Nooit te diep, want ik wil mezelf beschermen.”

We zitten samen in de chatroom van drasties waar het gezelligheid troef is en de koekoeksklok wonderlijk genoeg harmonieert met de 102 cm flatscreen TV. De gordijnen zijn dicht, geen ongewenste meekijkers hier.

Fraaie dames

Warhoofd schiet ineens overeind. “Kijk”, wijst hij, “dat zijn fraaie dames, dat zijn sublieme stemmen! Oh, het is zo mooi. Die expressie, die schoonheid, een prachtige mezze met een klaterende sopraan. Laat-Franse romantiek, Du Parc of zo, Gabriel Faure ….” Lees verder “Warhoofd: “Leven is het meervoud van lef””