Dit bord viel me op toen ik begin vorig jaar in Mumbai café Leopold bezocht, een van de plaatsen waar op 26 november 2008 een terroristencommando dood en verderf had gezaaid. En onwillekeurig had ik die merkwaardige gedachte: “verboden om mensen in de lucht te laten vliegen”.
Mijn zoveeldelige verslag over deze reis wordt hier op het vkblog gepubliceerd, elke vrijdag een aflevering, totdat het uit is. Vandaag dus even niet, omdat iedereen toch met de kerst bezig is. Apie ook. Een eerdere versie stond ook op drasties.
Categorie: Misdaad en Rotmensen
In Mumbai voelde ik aan een kogelgaatje (4)
In de deuropening van café Leopold bleef ik aarzelend staan. Binnen in de schemering werd het bier rondgedragen en zaten de toeristen te babbelen. Ik raakte de marmeren steenplaat aan. En de vijf onbetekenende witte putjes steengruis. Kogelgaten. Maar dat moest je weten. Kogelgaten zijn in feite onbetekende putjes. Ook als ze in een mensenlijf zitten.
Een politieman stond op wacht, stoer en imponerend. Ik dacht aan een verdronken kalf en een put en ging naar binnen. Bij het passeren zag ik dat de agent angstig keek.


Met onzekere stap liep ik door de bar. Wat moest ik hier? Ik was nooit in Leopold geweest. Moest ik hier nu ineens wel gaan zitten en iets drinken? En me dan griezelend voorstellen hoe het nog geen twee maanden geleden was gegaan? Toen ineens een groepje terroristen uit een busje kwam stormen en begon te knallen? Het gegil? Het ongeloof? De omgevallen stoelen en het versplinterde glas? Waar was ik naar op zoek? Was het de sensatie die me dreef?
Een toerist in een wit polo-shirt keek me aan. Zestiger, het gezicht verdroogd door de zon en de alcohol. Raar petje op. Australiër. Of hij niet wist wat hier gebeurd was, kon ik niet nalaten te vragen. En hoe hij hier nu rustig zijn biertje kon drinken? So what, schouderophaalde de man, rijd jij nooit meer door de straat waar een ongeluk is gebeurd? Kun je je lol op! En hier komen ze niet meer terug. Dit is nu de veiligste plek van Bombay!

Ik ging toch liever naar café Mondegar om de hoek, mijn geliefde stekkie van vroeger. Ik nam een lassi salt en begon over mezelf na te denken. Wat was ik hier eigenlijk aan het doen? Wilde ik me hullen in een deken van vroegere dromen? En wat had dat met die terroristen te maken? Waarom moest ik dit met eigen ogen gaan zien?
Een wel heel erg mooi meisje aan een belendend tafeltje keek op van haar sms’jes en knikte me toe. Ik keek verbaasd achter me, maar knikte toen glimlachend terug. OMG! Je kunt wel zien dat we in de stad van de Bollywood studio’s zijn, dacht ik. Wat een onvoorstelbaar mooie meid! Even leek het alsof de wereld stil stond.

Maar ik had mezelf weer snel in de hand. Ik had een missie. Ik had iets te doen. Al wist ik dan nog niet wat.
Mijn lassi was zo verschrikkelijk zout dat ik een vies gezicht trok. Het meisje keek me verbaasd, bijna bezeerd aan, leek het wel. Maar ik had geen tijd voor nog meer gesprekken. Ik stond resoluut op …
Dit is een vervolgverhaal in een stuk of wat delen. In deel 1 kwam ik aan, in deel 2 zat ik in de taxi, in deel 3 werd ik de taxi uitgezet en nu zit ik lekker in het cafe. Deel 5 staat hier.
Alle foto’s van eigen hand. Het meisje op de foto hierboven is nietsvermoedend, ze hoort er niet bij, zij was het Niet! Later zal duidelijk worden waarom ik dit zo beklemtoon.
Een ruwe eerdere versie van dit verhaal stond eerder op drasties, aanklikken niet aangeraden, want dan is het niet spannend meer, en bovendien loopt het hier anders af, hier wordt de ware toedracht onthuld.
Wat is Parijs toch een prettige stad om in te wonen. Als je geld hebt
Oh, wat is Parijs toch een prettige stad om in te wonen. Als je geld hebt. Oh, wat kun je er lekker langs de Seine slenteren. Als je toerist bent. Oh, wat flonkert die Champs d’Elyssees mooi met al die lichtjes. Als je aan het shoppen bent. En oh, wat is die Eiffeltoren prachtig!!! Als je alleen omhoog kijkt.
Maar er is ook een andere kant aan de ‘mooiste stad ter wereld’. Er is un autre côté aan de ‘capitale de l’amour’, a whole other side aan de ‘city of light’. Welke? Die van de gewone mensen. Nee, niet de mensen zoals u en ik. Gewone mensen.
En dan gaan we het niet hebben over de vele duizenden tobbers die zich in een gebrekkig openbaar vervoer dagelijks vanuit de voorsteden naar hun werk moeten zien te vechten en terug. Ja! Gebrekkig, heel gebrekkig openbaar vervoer. Ga maar eens in de spits met de metro of RER, dus niet na het café-croissant-toeristenontbijtje als iedereen al aan het werk is. Maar daar gaat het vandaag niet over. Vandaag hebben we het over … liften.
Eerst wat feiten: er zijn 200.000 liften in en rond Parijs. Ze vervoeren dagelijks 100 miljoen mensen. Dat is net zoveel als er dagelijks met de metro en trein gaan. Ze hebben geen last van stakingen. Maar ze zijn dus heel erg vaak kapot, en nee, echt vaker dan elders. Liefst 100.000 mensen stranden er jaarlijks in een lift. Soms voor kortere en soms voor langere tijd. Soms met en soms zonder echte doodsangst. Er gebeuren 2000 ongelukken, waarvan 6 tot 10 heel ernstig of met dodelijke afloop. Elk jaar!
Hoe dat komt?
Meer dan de helft van de liften is ouder dan 20-30 jaar, een record voor Europa. Op zich niet erg, maar ze hebben ernstig achterstallig onderhoud. De gemiddelde Franse huis-, flat- en metrobaas laat zijn bezit liever helemaal in elkaar rotten dan een paar centen uit te geven, zelfs een likkie verf wordt zo lang mogelijk uitgesteld. Ja echt, ik kan het weten. Misschien zet ik de foto’s van mijn huurhuis nog weleens op dit blog. Het plafond van de keuken is een topper bij vrienden en kennissen.
Achterstallig onderhoud? Mais non! Volgens de Franse vertegenwoordiger van Kone (na Otis wereldwijd de tweede liftenfabrikant) is er iets anders aan de hand: “Ik begrijp het ongemak,” zegt de woordvoerder, “maar ja, er is veel vandalisme hè, en als je met twee benen tegelijk in een lift gaat springen, dan moet je je niet verbazen dat de lift automatisch stopt. Dat is een veiligheidsmaatregel!”
Inderdaad, gaan Fransen, dat is bekend, doorgaans huppend de lift in. Het is de Franse variant op het Nederlandse zakkenlopen.
Getverderrie, meneer vertegenwoordiger van Kone! Neem nog een stokbroodje en een slokkie wijn. En verslik u niet!
Want geloof het of niet, er zijn op dit moment meer dan dertig liften (32 om precies te zijn) die voor twee tot zes maanden (!) gesloten zijn, wachtend op reparatie. De mensen in die flats, vaak heel hoge, zitten dan dus gewoon al die maanden zonder lift. Dommage!
De volgende echte verhalen werden begin vorig jaar door Le Parisien opgetekend in een flat die al vier maanden (4 maanden!) zonder lift zit:
– 10e etage. Dina Mohammad had gedroomd om voor de eerste Kerst met haar 8-maanden oude baby een kerstboom in huis te halen. Maar het was voor haar onmogelijk om de boom naar boven te slepen. Ze hebben de feestdagen met zijn drieen doorgebracht; niemand had de moed om bij hen te komen eten. Ze bekent dat ze er van heeft afgezien om fruit en groenten te eten, te zwaar om naar boven te dragen. Het ergste was het toen haar zoontje bronchitis kreeg. Hij had twee keer per dag een behandeling aan huis van de fysiotherapeut nodig. Maar de hulpverlener wilde de trappen niet klimmen en ze moest elke morgen en avond met de baby naar beneden komen.” (eh, een blog over het Franse (para-)medische personeel is in voorbereiding voor deze reeks).
– 11e etage, Eddy Jean, vrachtwagenchauffeur, vader van een baby van 18 maanden: “Ik loop dagelijks 165 treden. Mijn vrouw gaat door de week niet meer uit, ze kan ons kind niet dragen. Ze komen alleen in het weekend buiten als ik er ben om te helpen. Ik zou heel graag verhuizen. Maar dat is onmogelijk. Ik kan mijn meubels niet elf etages naar beneden slepen!”
– Malika Lafgar, 58 jaar, al sinds 18 jaar schoonmaakster in dezelfde flat, nu al vier maanden levend in een nachtmerrie. De emmers water worden na elke trap zwaarder. En na drie etages moet ze naar beneden om ze weer te vullen. Op de terugweg neemt ze volle vuilniszakken mee van bejaarden. Ze is op, mensen, ze kan niet meer. Staken mag in Frankrijk, maar dat kost haar geld en “daar krijg ik onze lift niet mee terug”.
– en als uitsmijter: als Bah Mimiunetu, een 23-jarige vrouw van Afrikaanse afkomst, boodschappen gaat doen, draagt ze eerst haar baby van 14 maanden in een rugzak naar beneden en gaat dan snel haar baby van 3 maanden halen. Ze blijft soms drie weken (!) binnen. Haar man doet de boodschappen en laat de luiers, melk en flessen water in de auto. Elke avond brengt hij een gedeelte naar boven.
Dit ‘schandaal van de kapotte liften’ werd onthuld door mijn lijfblad “Le Parisien“, mijn bericht stond eerder op drasties, maar dat heeft tot nu toe niet geholpen.
Als je parkeert bij dit bord, hoop ik dat je invalide wordt
Over vrijheid en gelijkheid kunnen we het later misschien nog weleens hebben. Maar de zoektocht naar broederschap (v/m) in Frankrijk heb ik inmiddels opgegeven. Als je als werknemer je recht wil krijgen, dan moet je staken. In de winkel wordt er genadeloos voorgedrongen. In de jungle van het verkeer is voorrang geven iets voor mietjes en buitenlanders. En loop alsjeblieft nooit zomaar een zebrapad op, zelfs niet met een kinderwagen.
Als toerist merk je het niet, maar als expat wel, na een paar jaar: je ziet in Frankrijk vrijwel geen invaliden op straat. Je ziet ze niet op het werk. En je ziet ze niet in het theater of de metro. Invalidenliften zijn er niet of ze zijn goed verstopt. Zelfs goede Franse kennissen generen zich om te vertellen over hun gehandicapte familieleden. Die zijn zwak, zielig en onbelangrijk.
Van de zomer, tijdens een optocht op de Champs d’Elysees, stond het publiek rijen dik. Twee forse vrouwen in regenpakken versperden het blikveld van een meisje in een rolstoel. Ze had al een paar keer vriendelijk gevraagd of ze even opzij wilden gaan. De vrouwen weigerden botweg. Eerst met een schouderophalen en toen door haar toe te bijten “dan had je maar eerder moeten komen.”
Ik baarde toen veel opzien door de dames op de schouder te tikken. Toen ze zich omdraaiden zei ik ze dat ze problemen met mij zouden krijgen als ze niet aan de kant gingen. Ze deden het. Het gehandicapte meisje was dankbaar. De dames vonden me een onbeschofte buitenlander. Maar het merkwaardigste: ook de omstanders wierpen me afkeurende blikken toe. Tja, een directe Nederlander in een indirect land.
Fatsoen moet je doen? We komen er zelf wel uit? Nee dus. In Frankrijk moet het van boven komen. Dwang. En dit soort verkeerde borden zijn kennelijk nodig.
Eerder verschenen op drasties, in de serie ‘Jammer dat er Fransen wonen’.
In Mumbai stond ik in de file. En hoe! (2)
In de taxi die me van het vliegveld naar de stad hobbelde, begon de chauffeur onmiddellijk zijn verhaal. Om de paar minuten keek hij me daarbij via zijn spiegeltje aan. Elke Mumbaier, zo zou ik al snel ontdekken, begon ongevraagd over 26/11 te praten. Het drama zat nog altijd in de hoofden.
De geruchten waren het ergst, die eerste dagen, zo vertelde hij. Een busje met zwaar bewapende commando’s reed rond en zaaide dood en verderf. Je was nergens veilig. Alleen in je eigen huis. Daar keek je tot diep in de nacht naar de TV. En de volgende morgen werd je wakker met dezelfde beelden. Het hield niet op!

“Maar taxi driver”, vroeg ik om de man af te leiden. “Hoe heet het hier nu eigenlijk? Mumbay of Bombai? En waarom? En sinds wanneer?”
De chauffeur vertelde over een nationalistische partij die het een jaar of tien geleden voor het zeggen had gehad. Een rechtsig cluppie. Trots op India. En ze waren voor de vrijheid. Die partij vond dat India voor de Indiërs was en dat het engelsklinkende Bombay moest worden omgedoopt tot Mumbai. Een verandering die nog altijd niet helemaal is geaccepteerd. Mijn gesprekspartners, rasechte Indiërs, trots op hun land, waren stuk voor stuk voor Bombay, omdat dit ‘meer cosmopolitisch klinkt’.
Maar nu wilde ik toch graag tot de kern van mijn missie doordringen. En dat was niet kletsen met chauffeurs en andere zogenaamde informanten. Dat was niet luisteren naar onzinverhaaltjes dat alle rampen in Mumbai altijd op de 26e van de maand gebeurden. Overstromingen, bomaanslagen op treinen, ja, zelfs aardbevingen en de tsunami hadden zich aan dit ongeluksgetal gehouden.
Ik wilde nu alsjeblieft! meharbani seh!! please!!! eindelijk!!!! met eigen ogen de plaatsen des onheils bezoeken. En snel. Waar waren de hotels? Waar was de Taj?

We stonden al meer dan vier uur in de file. Een grote rode bus versperde het uitzicht. Yeah, this is Mumbai zoals ik het ken, dacht ik gelaten.
Maar, hup, daar gingen we eindelijk. Luid toeterend en allerlei mensen, mensjes, dieren en diertjes op haartjes na missend ging het weer verder. Het verkeer in Mumbai is het bewijs dat God bestaat, gromde de chauffeur. Al die mensen die we net niet dood rijden. Dat krijgt alleen God voor elkaar.
We naderden de wijk met de hotels. Wat zou ik te zien krijgen? Was het maar vast volgende week …
Dit is een vervolgverhaal. Deel 1 vertelt hoe ik ben aangekomen in Mumbai, nog geen twee maanden na de aanslagen van november 2008, om te kijken hoe de stad erbij ligt. Deel 2 gaat over de taxi-rit en staat hierboven. Deel 3 staat hier. En daarna komen er nog meer delen, net zolang tot de spanning niet meer zindert en we weten of er een happy of droevig einde in zit.
Alle delen zijn ook – in een andere niet zo geweldige versie – op drasties gepubliceerd. Wie de spanning erin wil houden, klikt dus niet op dat linkje. Daarom schrijf ik dit ook zo klein.
Liever nog werd ik door de pastoor bemind
Ik hou niet van pastinaken
daar mag je van mij de haard mee aanmaken
Het zijn ouwerwetse vieze zaken
die kant noch wal raken
en waar ik en velen met mij van braken.

Nee, doe mij maar een arepel
die lust ik dus wel.

Aardappels zo kruimig en puur
met een beetje jus, je proeft de natuur
en ze zijn ook helemaal niet duur.
(zo’n pastenaakje smaakt mij niet zoet maar zuur)

Aardappels eet ik het liefst als puree
maar gebakken daar zit ik ook niet mee.
Dus gaat u vandaag nog kokkerellen
u kunt ze op aardappels.nl bestellen.

En die pastoor dan?
Oh ja.
Nee, echt, liever nog werd ik door de pastoor bemind
dan mijn bordje pastinaken leeg te eten als kind.

Eerder verschenen op drasties, en opgenomen in mijn bundel “Hard voor de Natuur” ©2010 Apiedapie, voorpublicatie.
Ja, dit zijn bekentenissen, lieve mensen, op dit blog. Maar het is zo. Ik houd er echt niet van.
Je wordt bedankt, paus
Uwe Heiligheid, ik schrijf u dit mailtje
Ik las het mag van U nou
Ik heb een klacht en geen kleintje
’t is van dat rubber dat ik niet hou.
’t Rubber, je hebt het soms nodig
Want je wilt ook weleens wat.
Maar na heel erg veel jaren
Ben ik het nu meer dan zat.

Pausje, zeg mij nu eens eerlijk
Heb jij dat gedogen bedacht?
Ben jij dus degene die daarmee
Mijn hardheid voorgoed verzacht?
Dankzij die toestemming van jou
Moet hij weer uit het pak
Moet ik weer zwoegen en zweten
Want hij zit altijd te strak.

Spontaan beminnen, vergeet het
Waar ligt het pakje nou weer?
Rol nu maar af, wel voorzichtig
Anders dan doet het zo’n zeer.
Pausje, je moest zelf eens weten
Wat een ellende het is.
Weet jij dat door dat gefrutsel
Vrijen net werruken is?

Duurt het iets langer dan anders
Dan schuurt hij droog en hij scheurt
Ik snap in deze tijd echt niet
Waarom dat telkens gebeurt.
Banden die niet meer verslijten
Shuttles vliegen naar Mars
Maar wil je lekker tekeer gaan
Dan zit dat rubber je dwars.

Als het dan toch eens succes heeft
Zowaar tot beider genot
Dan blijft hij weleens daar achter
Diep weggezakt. OMG!
Pausie, je zult toch beseffen
Dat dit vernederend is.
Liefde bedrijven wordt toch zo
een trieste droe-hoe-fenis?

Ik heb nog liever een druipneus
Dan dat ik ooit nog verkeer
In de beknelling van ’t rubber
Ik wil nu vrij op en neer.
Lief pausie, tot zover mijn email
Ik hit nu bijna op send.
Probeer maar eens uit en weet dat
je daarvoor nooit te oud bent.
Enge mannen die chatten
Mijn negenjarige zoon wil op MSN gaan chatten. Ik heb het tot nu toe weten tegen te houden. Maar “al zijn vriendjes in de klas zitten er ook op”.
Ik vertel hem over de gevaren van het internet. Nooit zijn eigen naam intypen, geen adres, geen telefoonnummers, niet papa’s werk. Ik herinner hem aan de enge mannen die net doen alsof ze zijn vriendje zijn.
“Ja papa, dat weet ik allemaal”, zegt hij vermoeid, “tegen iemand die ik niet ken typ ik gewoon “nee”.
Ik geef het nog niet op. Hoe weet je dan dat je iemand niet kent? Ze kunnen allerlei namen gebruiken!
“Ja”, zegt hij, en hij kijkt me samenzweerderig aan, “Zoals Apiedapie of zo, hè?”

Eerder verschenen op drasties.
Swaffelpaniek in Parijs
Parijs, 8 november 2010 – Een uit de hand gelopen onderzoek van nieuwe vkblogger Apiedapie heeft dit weekend voor grote paniek gezorgd in de Franse hoofdstad. Zijn hoogstpersoonlijke verslag van de gebeurtenissen volgt hier integraal:
Toen ik las dat de verkiezing van het Nederlandse woord van het jaar 2010 binnenkort van start gaat, gingen mijn gedachten terug naar twee jaar geleden. Swaffelen, oftewel het “met het mannelijk geslachtsdeel tegen een object aantikken om aldus opgewonden te raken” (van Dale), was toen de merkwaardige winnaar. Het zorgde voor bevreemding bij expats, en voor geamuseerde internationale aandacht in de media. Het was toen dat onze internationale reputatie definitief de weg naar beneden leek te hebben ingezet.
Swaffelen bleek onvertaalbaar, ‘penish-shaking’ kwam er dichtst bij, gevolgd door de uitleg dat dit “an English slang verb” is “meaning to swing one’s exposed penis, more specifically requiring the penis in question to swing toward or bump against another person or object.” Tja … woord van het jaar 2008 in Nederland. Zucht.
Veel ophef destijds, maar is onze reputatie blijvend beschadigd? Dat vroeg ik me af. Om dat uit te vinden besloot ik te gaan reizen. Dit weekend ging ik om te beginnen naar Parijs. Ik hoop voor het einde van dit jaar ook andere hoofdsteden te bezoeken.
Bij aankomst op Gare du Nord, vrijdagavond, keek ik gespannen om me heen, toch ook wel weer een beetje bang dat iemand me als Nederlander zou herkennen. Maar de Fransen liepen net zo onverschillig en gestresst rond als altijd. Ik schoot een enkeling aan, maar gaf het al snel op. Van mijn gefluisterde vraag of “swaffelen” hen iets zei, werd geen Fransman warm of koud. Net zomin als van mijn met een Frans accent uitgesproken “penis shaking“. Ze liepen door alsof ik een bedelaar of een de weg vragende Amerikaanse toerist was. Ze namen in feite niet eens de moeite om hun neusjes voor me op te trekken.
Ik ging naar mijn hotel en dacht na. Het enige dat er op zat was om de proef op de som te nemen. Hoe vervelend het ook was, ik moest zelf gaan swaffelen (had ik nog nooit gedaan, erewoord) en op straat kijken of voorbijgangers het zouden herkennen. En dan als typisch “Neerlandais” zouden bestempelen. Had ik maar geweten hoe vreselijk het uit de hand zou lopen.
Het begon eigenlijk best prettig. In het miniscule badkamertje nam ik eerst een douche en had daarbij een onbedoeld voortijdig swaffeltje met de wasbak. Toen zette ik mij, gehuld in mijn badjas, op het hotelbed. Met een muziekje aan om in de stemming te komen. Ik begon voorzichtig te swaffelen.
In het begin vond ik er niet veel aan. Maar gaandeweg werd het een prettige bezigheid. Ik herinnerde me dat swaffelen staand of rondlopend dient te worden uitgevoerd. Ik begon dus rondjes door de kamer te draaien. Al gauw begaf de TV het, evenals de Victoriaanse staande schemerlamp. Ik ging meer en meer in het swaffelen op en verloor gaandeweg de beheersing over mijn daden.
Het rondlopen werd rondrennen.
Het rondrennen werd in opperste waanzin rondbonken.
Ik kon het op een gegeven moment niet houden en rende de gang op, het trappenhuis af, swaffelend tegen smeedijzeren leuningen en eikenhouten deuren, en stond … buiten!!! In het koude Parijs, acht graden Celsius, lichte motregen, donker.
Had ik toen mijn razernij maar onder controle kunnen brengen.
Maar mijn swaffel zwaaide al tegen een lantarenpaal, een geparkeerde auto, en zelfs tegen een voorbijrijdende RATP-bus. Ik begon te draven. Eerst door het Bois de Boulogne. De dames en heren van plezier zijn daar veel gewend en konden mijn geswaffel nog uitwijken. Maar toen draaide ik de Champs d’Elysees op, de mooiste boulevard ter wereld, met die mooie lichtjes. Nu niet meer dus. Ook de Obelisk op Concorde bleef niet onbeschadigd.
Voorbijgangers bleven staan en keken sprakeloos toe, sommigen giechelden en wezen. Maar niemand leek het in verband met “Pays-Bas” te brengen. Prima! Ik had wel inmiddels een hele stoet politieauto’s achter me aan. Ik swaffelde verder en draaide de rechter Seine-oever op, het tunneltje bij Pont Alma. Ik moet werkelijk alle resterende pijlers hebben weggevaagd. Zelfs rondvaartboten werden uit het water gezwiept. Ik raasde door met papparazzis op mijn hielen. Motoren, zieken- en brandweerwagens, en anti-terreurbrigades … het leek wel een film!
Ik zelf was, ik moet het bekennen, in uiterste staten van opwinding en kon absoluut niet stoppen. Ik kon alleen maar wilder en wilder swaffelen. Het kon niet groot genoeg zijn. Ik moest en zou … meer … steviger … woester … harder …. hoger … en toen … zag ik die enorme smeedijzeren toren aan de andere kant van de rivier. Die brug had ik niet over moeten gaan. Maar iets groters dan mij had bezit van me genomen.
Die toren staat nu grondig uit het lood. Gustav Eiffel ligt te tollen in zijn graf. En ik zit nu hier op het commissariaat, 15e arrondissement. Met een beetje geluk kom ik volgende week vrij, zodat ik mijn onderzoek kan voortzetten.

Eerder in iets andere vorm verschenen op drasties. Voor de Volkskrant bewerkt en herplaatst op speciaal verzoek van mijn lieve vriendinnetje Dutchgoddess.
Bonkende wieltjes op Brussel-Zuid
De Thalys stopt. Ik weet dat ik niet meer dan zesentwintig minuten heb. Ik ren naar beneden. De wieltjes van mijn koffertje bonken achter me aan op de vierkante treden van de roltrap.
Ik sla rechtsom richting de hamburgerkraam. Ik moet en zal mijn hamburger scoren. Twee lieve oude mensjes bakken ze al jaren op een ijzeren plaat. Zwartgeblakerde sliertjes ui. Ketchup en mosterd uit een plastic fles, met de opgedroogde restjes rond de dop. Midden in de stationshal van Brussel-Zuid.
Maar vandaag … zijn ze er niet meer.
Op de plek van het kot staart me nu een glimmende fastfood aan. Het personeel draagt gele petjes en rode schortjes.
Ik sleep me terug naar het perron. Ik eet vandaag in de restauratie. Broodje zalm. Met weemoed.
(in iets andere vorm eerder verschenen op drasties, moet kunnen, mijn verdriet is nog altijd groot, nooit meer zo’n lekkere hamburger gegeten)